Jurisprudentie
BD6505
Datum uitspraak2008-07-08
Datum gepubliceerd2008-07-08
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/1084 WWB
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-07-08
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/1084 WWB
Statusgepubliceerd
Indicatie
Geen verlening bijstand met terugwerkende kracht. Geen bijzondere omstandigheden.
Uitspraak
07/1084 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 17 januari 2007, 06/1849 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Deventer (hierna: College).
Datum uitspraak: 8 juli 2008.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft zijn broer, [S.], wonende te [woonplaats], hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2008. Appellant is niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door K.H. Pinkster, werkzaam bij de gemeente Deventer.
De Raad heeft het onderzoek heropend en bepaald dat het College enige stukken dient in te zenden. Het onderzoek ter zitting is hervat op 10 juni 2008. Voor appellant is verschenen [S.] voornoemd, terwijl het College zich opnieuw heeft laten vertegenwoordigen door K.H. Pinkster.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Appellant, geboren in 1960, is volgens de stukken vanaf omstreeks zijn 15e jaar verslaafd aan alcohol en drugs. Hij ontvangt sedert jaren een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande. Zijn belangen worden behartigd door zijn broer [S.], bij wie hij inwonend is.
Bij besluit van 30 maart 2005 heeft het College de bijstand van appellant met ingang van 2 maart 2005 ingetrokken op de grond dat appellant bij een herbeoordelingsgesprek op 2 maart 2005 niet alle benodigde gegevens heeft overgelegd en geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid het verzuim te herstellen, met als gevolg dat het recht op uitkering niet meer kan worden vastgesteld. Tegen dat besluit is geen rechtsmiddel ingesteld.
Bij besluit van 26 april 2005 heeft het College besloten een op 4 april 2005 gedane aanvraag om bijstand niet te behandelen omdat niet alle benodigde gegevens en bescheiden zijn overgelegd. Bij besluit van 17 november 2005 is een tegen dat besluit gemaakt bezwaar wegens overschrijding van de voor het indienen van een bezwaarschrift geldende termijn niet-ontvankelijk verklaard. Tegen het laatst vermelde besluit is geen beroep ingesteld.
Bij brief van 11 mei 2005 heeft het College meegedeeld dat, indien appellant opnieuw bijstand wil aanvragen, alle bijgevoegde formulieren en bewijsstukken bij de Sector Sociale Voorzieningen van de gemeente Deventer moeten worden ingediend. De op 26 september 2005 ingezonden aanvraagformulieren zijn bij brief van 28 september 2005 aan appellant terug gezonden met de mededeling dat hij zich voor het indienen van een aanvraag om bijstand in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan tot de Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) moet wenden.
Nadat hij zich op 28 oktober 2005 bij het CWI had gemeld met een aanvraag om bijstand per 2 maart 2005 heeft het College appellant bij besluit van 23 november 2005 met ingang van 28 oktober 2005 bijstand toegekend. Geweigerd is om appellant over de periode van 1 (lees: 2) maart 2005 tot 28 oktober 2005 bijstand toe te kennen op de grond dat bijstand in het algemeen niet eerder ingaat dan de datum waarop de melding bij het CWI heeft plaatsgevonden en niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die een afwijking van deze regel zouden rechtvaardigen.
Bij besluit van 4 juli 2006 is het tegen het besluit van 23 november 2005 gemaakte bezwaar gegrond verklaard in die zin dat de ingangsdatum van de bijstand op 26 september 2005 wordt bepaald.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 4 juli 2006 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Naar vaste rechtspraak van de Raad inzake de toepassing van artikel 44 van de Wet werk en bijstand (WWB) wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaande aan de datum waarop de melding bij het CWI heeft plaatsgevonden dan wel in voorkomende gevallen de bijstandsaanvraag is ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
In dit verband is er op gewezen dat appellant voor de behartiging van zijn belangen op anderen, meer in het bijzonder op zijn broer, is aangewezen. Appellant is sedert in elk geval 1995 aangewezen op een bijstandsuitkering, en, omdat er in zijn situatie niets is gewijzigd, is het onjuist hem op en na 2 maart 2005 bijstand te ontzeggen. Tevens is betoogd dat er bij het herbeoordelingsgesprek op 2 maart 2005 slechts één bankafschrift ontbrak en dat de termijn, gegeven om een nieuw afschrift bij de bank op te vragen, te kort was.
De Raad is van oordeel dat de aangevoerde omstandigheden onvoldoende zwaarwegend zijn om te oordelen dat het College daarin aanleiding had moeten vinden appellant met terugwerkende kracht tot een datum gelegen voor
26 september 2005 bijstand toe te kennen.
De Raad stelt voorop dat voor appellant de inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17 van de WWB en de verplichting gegevens en bewijsstukken over te leggen als bedoeld in artikel 53a van de WWB onverkort gelden als hij aanspraak op bijstand wil maken. Dat wordt niet anders doordat appellant reeds jaren bijstand ontvangt en er in zijn situatie niets is gewijzigd en evenmin de verwachting bestaat dat dat zal gebeuren. Indien appellant zijn belangen door een ander laat behartigen komen tekortkomingen van die ander voor rekening en risico van appellant. Dat geldt ook indien die ander door drukke werkzaamheden of dergelijke niet aan een adequate belangenbehartiging toekomt.
Voorts is het besluit van 30 maart 2005 tot intrekking van de bijstand van appellant per 2 maart 2005 in rechte onaantastbaar komen vast te staan. Bezwaren die tegen dat besluit bestaan, hadden in een bezwaarprocedure tegen dat besluit naar voren kunnen worden gebracht maar kunnen in de onderhavige procedure niet aan de orde komen.
Ook overigens acht de Raad geen bijzondere omstandigheden aanwezig op grond waarvan appellant voor bijstand in aanmerking zou kunnen komen vóór 26 september 2005. In dit verband tekent de Raad nog aan dat appellant op 11 mei 2005 aanvraagformulieren voor een bijstandsuitkering zijn toegezonden maar dat nog tot 26 september 2005 is gewacht alvorens die formulieren in te sturen.
Het vorenstaande betekent dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.M.A. van der Kolk-Severijns. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2008.
(get.) J.M.A. van der Kolk-Severijns.
(get.) A. Badermann.
IJ